-
1 immuun voor DDT
immuun voor DDTVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > immuun voor DDT
-
2 immuun voor kritiek
immuun voor kritiekVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > immuun voor kritiek
-
3 iemand immuun voor iets maken
iemand immuun voor iets makenblinder qn. contre qc. -
4 immuun
1 immune♦voorbeelden:1 iemand immuun maken tegen/voor ziektes • immunize someone against diseases, render someone immune to diseasesimmuun voor DDT • resistant to DDTimmuun voor kritiek • immune to criticism -
5 immuun
♦voorbeelden:1 iemand immuun maken • immuniser qn.〈 figuurlijk〉 iemand immuun voor iets maken • blinder qn. contre qc. -
6 iemand immuun maken tegen/voor ziektes
iemand immuun maken tegen/voor ziektesimmunize someone against diseases, render someone immune to diseasesVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand immuun maken tegen/voor ziektes
-
7 immune
adj. immuun; onschendbaar; bestand tegen; vrijgesteld, ontheven--------n. immuun, onvatbaar (voor)[ imjoe:n]1 immuun ⇒ onvatbaar, bestand♦voorbeelden:1 immune body • antilichaam/stofimmune against/from/to • immuun voorimmune from punishment • vrijgesteld/gevrijwaard van straf -
8 immune against/from/to
immune against/from/to -
9 refractory
adj. halsstarrig, (stijf)koppig, hardnekkig[ rifræktrie] 〈 refractoriness〉♦voorbeelden:as refractory as a mule • zo koppig als een ezel -
10 exempt
exempt (de) [egzã]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 vrij(gesteld) (van) ⇒ ontheven (van), bevrijd (van)2 zonder ⇒ verstoken (van), verschoond (van), gespeend (van)3 vrij (van) ⇒ immuun (voor), gevrijwaard (tegen)♦voorbeelden:un exempt • vrijgestelde -
11 immun
immun [iemũ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden: -
12 immun
immun♦voorbeelden: -
13 immuniser
-
14 be/become resistant to DDT
be/become resistant to DDTimmuun zijn/worden voor DDT -
15 resistant
adj. weerstand biedend, resistent, bestand[ rizzistənt]1 weerstand biedend ⇒ resistent, bestand♦voorbeelden:1 be/become resistant to DDT • immuun zijn/worden voor DDTheat-resistant • hittebestendig -
16 immunisation
immunisation [iemuuniezaasjõ]〈v.〉f -
17 blinder
blinder [blẽdee] -
18 onvatbaar
1 [immuun] immunisé (contre)2 [niet ontvankelijk] insensible (à)3 [niet te grijpen] insaisissable♦voorbeelden: -
19 feien
-
20 gefeit
- 1
- 2